"Het valt me op dat er heel veel kinderen in het kamp wonen. Twee derde blijkt kind te zijn, en er zijn er nog veel onderweg: in de buik van de moeders."

Liever, ja liever was ik helemaal niet gegaan. In mijn stille tijd had ik al een β€˜goed gesprek’ met God gehad en Hem verteld dat Hij toch echt een ander moest zoeken. De weken om als vrijwilliger een week mee te helpen in een vluchtelingenkamp op Lesbos, waren al beperkt. Voor mij was er zelfs maar 1 week waarin ik eventueel beschikbaar zou zijn. Gelukkig was dat nu net de week waarin de anderen uit de groep niet konden. Dus God, leuk geprobeerd. Ik sta mijn plekje graag af…

Als U het wilt..

De app van mijn telefoon ontploft zowat. Er moet wel iets ernstigs aan de hand zijn. Ik pak hem erbij en bekijk waar al die ophef vandaan komt: β€œIk heb mijn vakantie verschoven”, β€œik heb toch vrij van mijn werk kunnen krijgen”, β€œer komt oppas voor mijn kinderen”, en meer van dat soort opmerkingen. Tot slot de woorden die ik nu net nΓ­et wilde horen: β€œNu kunnen we gelukkig allemÑÑl mee naar Lesbos.” Ik leg mijn telefoon neer en richt mij tot God: β€œOkΓ© dan. Als U wilt dat ik ga, dan doe ik dat.”

Mooie camping

Het is niet wat het lijkt. Het β€˜goede’ kamp op Lesbos, Kara Tepe, lijkt op een goed georganiseerde camping. Daargelaten dat er maar 1 gewoon toilet is, de rest is hurktoilet, je jezelf moet douchen met koud water en het laatste deel van Kara Tepe, sinds 1 maand pas, Γ³Γ³k stroom heeft. Met anderen woorden: in de winter vries je niet meer dood. Voor de rest lijkt het best prima zo, vooral wanneer het zonnetje schijnt. Maar schijn bedriegt. De eerste dagen is het even wennen.

ruth, lesbos

“Liever was ik niet gegaan…”

De regels die de organisaties hebben bedacht om de vrede te bewaren, het niet mogen maken van foto’s en het vooral niet vragen naar de achtergrond van mensen. Voor je het weet trigger je iemand in een psychose. Verder valt het vooral op dat er heel veel kinderen in het kamp wonen. Twee derde blijkt kind te zijn, en er zijn er nog veel onderweg: in de buik van de moeders.

Hulp bieden

Daar sta je dan met je goede bedoelingen. Elke ochtend checken we in om 7.30 uur, om het ontbijt voor de mensen klaar te maken. In bolderkarren worden de pakketjes bij de mensen gebracht. Hun huis, ISO-boxen, zijn gerangschikt in β€˜wijken’. Men doet erg hun best om het leven zo menselijk mogelijk te maken. Dus geen nummers, maar namen. Wij ,als vrijwilligers, worden vooral Β ingezet om de neutraliteit te bewaren. Ieder mens krijgt eerlijk wat het toekomt. Dat is onder andere de taak die we als vrijwilligers hebben. Geen belangenverstrengeling of iemand voortrekken. Ik voel me net een politieagent. Al begrijp ik het dilemma wel. Zoveel mensen op een kluitje, zwaar getraumatiseerd, zonder uitzicht. Laten we vooral de vrede bewaren.

Dagje in de hel

Dan heb je ook nog het slechte kamp. De lokale bevolking noemt dit kamp ook wel: de hel. Dit kamp (Moria) is het kamp dat van oorsprong een gevangenis is. En ik ben een van de β€˜gelukkigen’ van deze week. Samen met een andere vrijwilligster mogen we meehelpen in de barbershop op Moria. De mannenkapsalon die nog maar pas geleden is opgezet in dit kamp. In Kara Tepe loopt dit al langere tijd heel goed en zodoende wilde de organisatie dit ook opzetten in Moria. We gaan naar sectie B, waar alleenreizende jongeren van 13-17 jaar verblijven. Met kriebels in mijn buik vertrekken we met een busje naar het kamp. Van tevoren worden we goed geΓ―nstrueerd: let op de scheermesjes. Wanneer de jongens die in handen krijgen zullen ze zichzelf er later mee in de pols snijden. Let op dat alleen diegenen geknipt worden die op de lijst staan, zorg voor voldoende ruimte tussen de kappers en de wachtende jongens, zodat er niet een ongewenste schaar in een nek belandt. En voor de rest, lekker genieten…

“Ik word kotsmisselijk van wat ik zie”

Misselijk

Bij aankomst moeten we eerst langs de bewaking van het kamp: zwaar bewapende militairen. Met het pasje van de organisatie om de nek mogen we direct door, het kamp in. We lopen verder naar sectie B. Wanneer we door de getraliede deuren lopen, alle muren afgezet met rollen prikkeldraad, voel ik me toch wat opgelaten. Je kunt beter stellen dat ik kotsmisselijk word van wat ik daar zie. Het lijkt wel een getto. Macho-jongens die je met een nep-smile aangrijnzen. Ik voel me vreselijk geΓ―ntimideerd en allerminst op m’n gemak. Maar ik laat me niet van de wijs brengen en zet mijn beste beentje voor.

Jankers

De kappers gaan aan het werk en ik voer mijn eigen taak zo goed mogelijk uit. Wanneer ik beetje ben bekomen van de eerste indrukken, laat ik het gebeuren op me afkomen.Zelf moeder van een 17-jarige zoon.

Zie daar: kinderlijke ogen die je aankijken, met een lik gel in het haar om toch zo stoer mogelijk over te komen. Het recht van de sterkste. Geen jankers hier.

Wat kom je doen

Op Kara Tepe kom ik in gesprek met een psycholoog uit Irak. Bij het theehuis, waar je van 07.00 – 22.00 uur thee kunt halen, word het de rest van die week mijn taak om met deze mensen (vluchtelingen) een praatje te maken. Het is een Β onderdeel van het programma die de organisatie heeft opgezet. Dit past mij wel. Ik plof neer in het theehuis en raak aan de praat met deze Irakees. Hij staat open voor een eerlijk gesprek en al snel waag ik de gok. Ik wil weten wat ze nu eigenlijk van β€˜ons vrijwilligers’  vinden. En een eerlijk antwoord krijg ik in de vorm van een wedervraag: β€œWat kom je hier nu eigenlijk doen?” Deze wedervraag komt hard aan. Wat kwam ik ook alweer doen? β€œDe meeste mensen zien jullie als rijke westerlingen. Jullie hebbenΒ  het goed, waarom genieten jullie daar niet van? Ze denken hier dat je komt helpen om er jezelf een schouderklopje mee te kunnen geven. Zodat je met een goed gevoel thuis komt. Bravo.”

Het moest toch van U?

Ik sta met mijn mond vol tanden. Er schiet van alles door mijn hoofd, behalve de juiste woorden. Ik wilde zo graag iets β€˜christelijks’ zeggen. Een juist woord, een bemoediging. Wat dan ook. Geen deksel op mijn neus, daar was ik niet op voorbereid. Ik slik die brok in mijn keel weg en weet even niets te zeggen. Hij gaat verder: β€œIk weet wel dat dit niet de reden is dat jij komt helpen en ik waardeer het dat jullie dit doen.” Gelukkig, hij snapt het. Maar ik blijf van slag. Het houdt me bezig en ik vraag me des te meer af waarom ik door God naar deze plek ben gestuurd. Of had ik het toch mis? Snap ik niet meer het waarom, en hoe dan? Het is mijn hartsverlangen om deze man over Jezus te vertellen. Over hoe ik hier terecht ben gekomen, dat ik geloof dat God het graag wil. Maar ik kom niet verder dan een stamelend: een ander willen helpen, of zoiets.

Hoe bekeer je een moslim?

Misschien was het een gebrek aan goede voorbereiding. Of gewoon naΓ―viteit. Maar één ding is duidelijk: hoe je met een moslim een gesprek over Jezus aangaat wist ik niet. En nog niet. Ik heb God gesmeekt om de juiste woorden, op het juiste moment. En in mijn ogen kwamen er geen woorden, en al helemÑÑl niet op het juiste moment. Is mijn missie nu mislukt? Of was mijn aanwezigheid toch ergens goed voor? In de dagen na het bezoek aan het kamp spoken al die gedachtes door mijn hoofd. Ik word er moe van, ben snel uit mijn concentratie en voel me huilerig. Misschien komt het antwoord niet. Misschien was het β€˜er zijn’ wel voldoende. En héél misschien, waren die stamelende woorden over β€˜iets met Jezus’, toch voldoende. Mijn hart huilt wanneer ik terugdenk aan de laatste opmerking van de Iraakse psycholoog: β€œJe bent de eerste die een eerlijk antwoord geeft op mijn vragen. Bedankt voor je aanwezigheid, ik zal het nooit vergeten.”